Op 11 oktober 2023 was het symposium over een bredere inzet van Integrated Pest Management (IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management)) bij biocidegebruik, in het sfeervolle Spoorwegmuseum in Utrecht. Het symposium werd georganiseerd door het Kennisnetwerk Biociden (KNB) in samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)). De IPM-aanpak krijgt een centrale plek in het Strategisch Kader voor de inzet van biociden, dat IenW samen met andere departementen heeft ontwikkeld. Het Strategisch Kader is  op 19 oktober 2023 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Plenaire start: Ideeënbus

Dagvoorzitter Joris Vijverberg (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)) ging in gesprek met Mieke Klooswijk en Nieke Knoben (beiden IenW) over de aanleiding en het doel van het symposium. Mieke trekt het Impulsprogramma Chemisch Stoffen, Nieke werkt aan het project verbreden IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management) binnen het impulsprogramma. Ook Afke van Rijn (Directeur Generaal Milieu en Internationaal bij IenW) onderstreepte in een videoboodschap het belang van dit symposium. Een van de beleidslijnen van het ministerie van IenW is het versterken en verbreden van geïntegreerd plaagdiermanagement (IPM). Hierbij staat het terugdringen van het gebruik van biociden, door ongewenste organismen zo veel mogelijk te voorkomen, voorop. Nu wordt IPM actief ingezet bij het beheersen van ratten- en muizenplagen. Eerst wordt ingezet op het voorkomen van plagen en dan op een niet-chemische aanpak, bijvoorbeeld met vallen. Pas als blijkt dat hiermee de plaag niet kan worden beheerst, mogen biociden worden gebruikt.

Tijdens het symposium is verkend waar de mogelijkheden en kansen liggen om IPM ook voor ander biocidegebruik toe te passen, zodat ook daar het gebruik van biociden zoveel mogelijk voorkomen wordt. Deelnemers konden hun ideeën voor deze bredere inzet van IPM inleveren in een ideeënbus. De ideeën zijn meegenomen naar het ministerie. Mieke, Nieke en hun collega's gaan alle ingediende ideeën lezen en per idee bepalen ze in hoeverre het meegenomen kan worden voor het behalen van doelen uit het Strategisch Kader.

Wat betekent een bredere toepassing van IPM voor de biocidebranche?

Willem van Lanschot (Platform Biociden) gaf een presentatie over wat een bredere toepassing van IPM voor de biocidebranche betekent. Eerst benadrukte hij dat het gebruik van biociden al aan duidelijke voorschriften gebonden is.

Vanuit de Biocidenverordening kunnen verplichtingen zoals de toepassing van IPM alleen worden opgelegd voor biociden  die eigenlijk niet kunnen worden toegelaten vanwege hoge risico’s. Verder zou er breder gekeken moeten worden dan alleen de beperking van de hoeveelheid biocidegebruik. Er moet ook aandacht zijn voor de blootstelling en eventuele risico’s en nadelen van alternatieven. Willem stelde dat IPM kan bijdragen aan een toekomstbestendige sector, waarbij IPM een methode kan zijn om risicobeperkende maatregelen bij hoog-risico biociden in te vullen. Door grote vertragingen en hoge kosten van toelatingen zijn investeringen in laag-risicomiddelen minder aantrekkelijk voor de industrie. Kortere doorlooptijden en lagere kosten zouden kunnen  bijdragen aan de ontwikkeling van meer laag-risicomiddelen.

Wat betekent IPM en is het effectief voor het terugdringen van milieurisico’s van rodenticiden?

Nico van den Brink (Wageningen University & Research; WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research)), hoogleraar milieutoxicologie, begon zijn presentatie met de definitie(s) van IPM en waarom IPM wordt ingezet. Nico ging aan de hand van projectresultaten in op de milieurisico’s van rodenticiden en de effectiviteit van IPM. Hij beschouwt IPM als een geïntegreerde benadering voor het beheren van plaagsoorten, waarbij kenmerken van het systeem en de organismen het uitgangspunt moeten zijn. Een milieurisico van het gebruik van rodenticiden is doorvergiftiging in soorten die je niet wilt bestrijden, met effecten op populatieniveau. De WUR meet de hoeveelheid rodenticiden in dieren in het wild, waaronder rode wouwen, spitsmuizen en steenmarters. Hieruit blijkt dat rodenticiden en metabolieten in bijna alle onderzochte exemplaren te vinden zijn. De concentratie ligt regelmatig ook boven veilige grenswaarden. 

Nico concludeerde dat IPM voor rodenticiden succesvol is als het gaat om het integreren van kennis en expertise bij verschillende partners in plaagdierbeheersing, maar dat het (nog) niet succesvol is in het verminderen van milieurisico’s. Dit blijkt onder andere uit de wijdverspreide blootstelling in verschillende soorten. Er is ruimte voor verbetering van de IPM-benadering voor rodenticiden. Door meer in te zetten op voorlichting en ondersteuning om plagen te vóórkomen en door in te zetten op innovatieve vallen en soortherkenning om soorten die je niet wilt bestrijden te beschermen. Tot slot ziet Nico bij chemische beheersing ruimte voor verbetering bij bijvoorbeeld het afvoeren van kadavers, handhaving en inzet op nieuwe stoffen. Eén van de uitdagingen is dat het vóórkomen van plagen tijdsintensief is, terwijl chemisch bestrijden een snelle oplossing is of lijkt.

Sessieronde 1: Leren van de aanpak eikenprocessierups

Miranda Mesman (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)), secretaris van het Kennisplatform Processierups begeleidde de sessie over de aanpak van de processierups. Ze startte de sessie met een korte introductie van het Kennisplatform. Door het grote aantal plagen in 2018 en 2019 lag in deze periode vooral de focus van de aanpak van de eikenprocessierups op bestrijden. Door het Kennisplatform is alle kennis vanuit het veld verzameld en landelijk gedeeld. Inmiddels is de aanpak van de eikenprocessierups in een volgende fase beland. De aanpak gaat nu vooral om beheersen van de plaagdruk en het beheren van de openbare ruimte zodat een plaag van de eikenprocessierups minder kans krijgt.

Wat kunnen we van de aanpak eikenprocessierups leren?

Stefan Volmer (gemeente Enschede) gaf aan dat het belangrijk is afspraken te maken over hoeveel de eikenprocessierups mag voorkomen en wanneer (drempelwaarden) je wilt ingrijpen met biociden. Dit idee van drempelwaarden voor plaagdieren kan mogelijk ook bij de bestrijding van andere plaagdieren een belangrijk instrument zijn. Jules Sondeijker (gemeente Sittard-Geleen) gaf aan dat samenwerken en kennisdelen bij de aanpak van de processierups heel belangrijk zijn gebleken. Ben van Dinther (provincie Overijssel) ging in op het probleem dat er producten op de markt verschijnen die claimen dat ze de oplossing zijn tegen de eikenprocessierups. In de praktijk blijken deze producten vaak niet te werken. Soms zijn ze zelfs schadelijk. De eikenprocessierupsen worden hiermee bestreden, maar de brandharen worden verspreid. Aanpak van ondeugdelijke middelen of methoden die niet onder de biocideregelgeving vallen, blijkt echter lastig.

IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management) aanpak bij de beheersing van insecten

Ivo Roessink (WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research)) ging bij zijn introductie in op de vraag: "Waarom is een IPM aanpak voor insecten nodig?". Bij metingen in het milieu worden veel concentraties stoffen gemeten die de norm overschrijden. De druk van middelen op het milieu is te groot en is het nodig om passende maatregelen te nemen om dit te verlagen. Door het hoge aantal stoffen die de norm overschrijden neemt de biodiversiteit van insecten al jaren af. Insecten spelen een vitale rol in het ecosysteem. Door een afname van biodiversiteit van insecten kan het ecosysteem zich minder makkelijk zelf herstellen. Het toepassen van IPM bij de beheersing van insecten kan helpen om de afname in biodiversiteit te stoppen.

Anna Möller (Kennis- en Adviescentrum Dierplagen; KAD) gaf een praktijkvoorbeeld van de rol van IPM bij de beheersing van de invasieve mierensoort Mediterraan draaigatje. Om deze soort te beheersen is inzicht in het gedrag van de soort nodig. Specifiek voor Mediterrane draaigatjes is dat er meerdere koninginnen een kolonie aanwezig zijn. Om de mierenkolonies te beheersen  wordt eerst de populatie in kaart gebracht. Vervolgens wordt de kolonie met verschillende niet-chemische behandelingen (bijvoorbeeld stoom) uitgeput. Indien nodig wordt aan het eind nog een kleine hoeveelheid biocide toegepast om te voorkomen dat een nieuwe kolonie gevormd wordt.

 

Een ander praktijkvoorbeeld kwam van Sjoert Fleurke van de Wespenstichting. Sjoert gaf aan dat veel wespen onnodig verdelgd worden, omdat ze geen of maar beperkt overlast geven. Voorbeelden zijn  wespennesten op afgelegen plekken of in natuurgebieden, nesten die bijna zijn uitgestorven of nesten van onschuldige wespensoorten. Het is belangrijk om eerst in kaart te brengen of bestrijding echt nodig is. Als alternatief voor verdelging noemt Sjoert verschillende  maatregelen, zoals preventie van nestvormig (door bijvoorbeeld stootvoegroosters), het plaatsen van informatiebordjes en hekjes om wespennesten, en het afschermen of verplaatsen van het nest.  

Marieta Braks (RIVM) ging in op Integrated Vector Management (IVM) bij de bestrijding van de Aziatische tijgermug. Exotische muggen, zoals de tijgermug, kunnen bepaalde ziekteverwekkers overdragen die momenteel niet in Nederland voorkomen. Het doel van IVM is om de vestiging van exotische muggen in Nederland zo lang mogelijk te voorkomen. Hiervoor worden onder andere maatregelen genomen om de vorming van broedplaatsen bij goederen afkomstig uit risicogebieden te voorkomen. Een voorbeeld hiervan  is de verplichting om losse autobanden droog op te slaan. Andere voorbeelden van maatregelen zijn het voorlichten van mensen, het monitoren van de tijgermugpopulatie, en broedplaatsverwijdering op locaties na meldingen.

Tot slot vertelde Joeke Nijboer (Killgerm training) over de mogelijkheden van het toepassen van IPM bij de beheersing van kakkerlakken. Hij gaf aan dat via monitoring en hygiënische maatregelen (habitatmanagement) vestiging van kakkerlakken voorkomen kan worden. Mocht er toch sprake zijn van een kakkerlakkenplaag dan zijn er ook meerdere niet-chemische bestrijdingsmethodes beschikbaar. Zo kun je met een stofzuiger eitjes opzuigen, natuurlijke vijanden gebruiken die de kakkerlak eten en kakkerlakkenvallen gebruiken. Indien chemische bestrijding toch nodig is, dan is het belangrijk dat het middel op de juiste manier gebruikt wordt. Joeke gaf aan dat er mogelijkheden zijn om met lagere doseringen toch het gewenste effect te bereiken. 

Uit de presentaties blijkt dat er voor veel soorten insecten mogelijkheden zijn voor de effectieve toepassing van geïntegreerd plaagdiermanagement en dat dit in de praktijk ook al gebeurt.

Slim gebruik van biociden bij de productie van voorwerpen en materialen

Joke Wezenbeek (RIVM) gaf een presentatie over ‘behandelde voorwerpen’: stoffen, mengsels of voorwerpen die met één of meer biociden zijn behandeld of waarin doelbewust één of meer biociden zijn verwerkt. Wanneer het product niet primair een biocide is, maar wel een biocidewerking claimt (zoals een insectenwerend kledingstuk), is het product een behandeld voorwerp en is er geen toelating nodig als biocide. Wel zijn er dan etiketteringseisen. Joke ging aan de hand van voorbeelden in op deze en andere eisen. Er zijn heel veel producten met en zonder biocideclaim waarin werkzame stoffen uit biociden zitten. Vaak gaat het om conserveermiddelen tegen aantasting door bacteriën en schimmels of om insecticiden. Voor mogelijke IPM-verbreding naar behandelde voorwerpen moet eerst onderzocht worden welke werkzame stoffen in welk soort producten en materialen worden toegepast en in welke hoeveelheden. Vervolgens moet worden onderzocht of het toepassen van deze stoffen  nodig is en of hetzelfde effect met minder werkzame stof kan worden bereikt. 

Mark Montforts (RIVM) volgde Joke op met een presentatie over Sustainable management of Harmful Organisms. Dit is een concept ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; OESO. Het kan kansen bieden voor IPM van behandelde voorwerpen. Ideeën hieruit zijn dat behandelde voorwerpen soms niet zinvol zijn, en dat behandelde voorwerpen soms juist kunnen worden ingezet om duurzaam management van schadelijke organismen te ondersteunen. Met voorbeelden benadrukte Mark het belang van de context: in sommige situaties zullen bijvoorbeeld tekenwerende biociden zinvoller zijn dan tekenwerende kleding (behandeld voorwerp) en in andere situaties niet. Hij gaf ook aan dat het belangrijk is om rekening te houden met ontwikkelingen buiten biociden om, zoals bijvoorbeeld de PFAS-restrictie of de Circulaire Economie. 

Tot slot ging Steven Lemain (RoyalHaskoningDHV) in op conserveermiddelen in de verfindustrie voor verf in blik. De invalshoek van het door hen uitgevoerde onderzoek was hoe alternatieven voor biociden te stimuleren zijn én waar die alternatieven te vinden zijn. Vier groepen van alternatieven werden gevonden:

  1. alternatieve biociden
  2. alternatieve verfformuleringen,
  3. alternatieven zonder formuleringsaanpassingen
  4. technologieën uit de voedingstechnologie.

Er blijken kansen te zijn om innovatie te stimuleren. Dit illustreerde hij met een voorbeeld over het Duitse milieukeurmerk (Blaue Engel). Naast de kansen besprak Steven ook een aantal belemmeringen zoals de hogere prijs van biocidevrije verf.

 

 

 

Deze sessie werd afgesloten met een discussie over stellingen onder leiding van Bob Vermeent (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)). Uit de discussie bleek dat de ideeënvorming rond IPM voor conservering van behandelde voorwerpen nog volop in ontwikkeling is.

Sessieronde 2: IPM bij bescherming en aantasting van hout

Bob Vermeent (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)) begon deze sessie met een presentatie over de historie van het gebruik van biociden in hout. Inmiddels zijn een aantal van de stoffen die in het verleden als houconserveringsmiddel werden gebruikt verboden. Veel van de werkzame stoffen die op dit moment worden gebruikt hebben bepaalde gevaarseigenschappen. Daarom wordt gekeken of gebruik van deze stoffen wel echt noodzakelijk is, of er alternatieven zijn en of houtconservering wel altijd noodzakelijk is.

Jeroen Nuijten (Arcadis) ging in op de resultaten van het onderzoek naar innovatieve methoden voor houtbescherming dat Arcadis in 2022 voor IenW heeft uitgevoerd. Belangrijke knelpunten zijn de hoge kosten en de onzekerheid over de uitkomst van de lange, veeleisende en ingewikkelde procedures voor de goedkeuring van werkzame stoffen en het kennisniveau van houtbescherming in het algemeen. Dit remt innovaties in de houtbranche. Maar er is toekomstperspectief: integrale houtbescherming biedt veel kansen, waarbij rekening gehouden wordt met de bron, productie, gebruik en levenseindefase van hout. De vraag hoe alternatieven worden vergeleken met houtconserveringsmiddelen kwam ook aan bod. Is er een integrale afweging mogelijk waarbij niet alleen de gevaarseigenschappen worden meegenomen van de houtconserveringsmiddelen maar ook bijvoorbeeld de CO2 winst ten opzichte van alternatieven?

Tot slot ging Jos Creemers (Stichting Hout Research) in op de praktische kant van houtbescherming. De twee belangrijkste gevaren voor hout zijn vocht en houtborende insecten (zoals houtworm en de houtboktor). Als je zorgt dat hout niet nat kan worden of snel kan opdrogen, dan is in veel gevallen het gebruik van met biociden geconserveerd hout niet nodig, ook niet bij houtconstructies van naaldhout. Helaas komen ze in de praktijk nog veel ondeugdelijke houtconstructies tegen waardoor houtrot onnodig vrij spel krijgt. Het gevaar van houtborende insecten is moeilijker te voorkomen. Een professional is nodig om te bepalen of het een oud probleem is (ook dan zie je de gaatjes nog zitten in het hout) of dat het een nieuw probleem is en dat er actie nodig is. In dat geval is het gebruik van biociden om deze insecten te bestrijden onvermijdelijk. Ook stipte Jos de Uitvoeringsrichtlijn Houtaantasting, Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen (ARL 5001 van ERM) aan.

 

IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management) breder inzetten, hoe krijg je dat voor elkaar?

Jan Willem Andriessen (Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)) ging in op de vraag wat er nodig is om IPM breder in te zetten. Uit de invoering van toepassing van IPM bij rodenticiden kunnen verschillende lessen geleerd worden. Zo is goede samenwerking van groot belang, maar kan het lastig zijn om alle partijen mee te krijgen. Om nieuwe IPM systemen in te voeren is het ook nodig om oude gewoonten los te kunnen laten, niet alleen voor de plaagdierbeheersers, maar ook voor hun opdrachtgevers. Hier is tijd en inspanning voor nodig. Verder zou een wettelijke verankering kunnen helpen, omdat handhaving nodig kan zijn. Jan Willem presenteerde twee alternatieven voor een toekomstperspectief, om de discussie op gang te helpen.

Vragen voor de discussie zijn onder andere waar het initiatief voor de toepassing van IPM moet liggen, wat de eisen vanuit de consument en de handel zijn, en of er wel of geen sturing door de overheid nodig is.

Vervolgens ging Conno de Ruijter (Keurmerk Plaagdier Management Bedrijven; KPMB) in op de vraag of zelfregulering een bijdrage kan leveren bij het breder inzetten van IPM bij biocide toepassingen. Zelfregulering houdt in dat maatschappelijke partijen zelf verantwoordelijkheid nemen voor het opstellen, uitvoeren en/of handhaven van de regels. Een andere mogelijkheid is geconditioneerde zelfregulering, waarbij de zelfregulering fungeert als een beleidsinstrument van de overheid. Hierbij kan de overheid voorwaarden stellen. Als bepalende factor werd ook hier weer het belang van goede samenwerking en communicatie benadrukt. Er is bewustwording nodig over waarom IPM belangrijk is. Daarbij speelt ook communicatie naar de burgers een rol.

Na de presentatie van Conno was er een discussie met verschillende stellingen onder leiding van Joan Schouten (Nederlandse Vereniging Plaagdiermanagement Bedrijven; NVPB). Een groot deel van de aanwezigen was het eens met de stelling dat IPM voor de beheersing van insecten wenselijk is. Over de vraag of Nederland het IPM-gidsland van Europa moet zijn was meer discussie. Vanuit de zaal werd geopperd dat de focus moet liggen op een brede toepassing van IPM in Nederland. Daarnaast werd benadrukt ook te leren van best practices van andere landen.

De stelling dat (geconditioneerde) zelfregulering een belangrijke bijdrage kan leveren bij het breder inzetten van IPM bij biocide toepassingen leverde ook discussie op. Voorstanders noemden als voordeel van  zelfregulering dat dit vaak sneller gaat dan regulering door de overheid. Ook geeft zelfregulering mogelijkheden om specialistische praktijkkennis te laten landen in een aanpak.

Ten slotte werd genoemd dat zelfregulering een goede samenwerking in de keten vraagt, wat kan bijdragen aan draagvlak voor de maatregelen. Als voordelen van regulering door de overheid noemden deelnemers het belang van handhaving.  Het succes van een bredere inzet van IPM valt of staat met goede naleving en controle van de regels. Deelnemers zagen ook een rol voor de  overheid  in het informeren en voorlichten van burgers over IPM. En in onderzoek naar, en ontwikkeling van niet-chemische of laag-risicomiddelen, zodat de (financiële) last niet alleen bij het bedrijfsleven ligt.

Afsluiting

Paneldiscussie

Na de deelsessies kwamen alle deelnemers weer plenair bij elkaar voor de paneldiscussie met Joan Schouten (NVPB), Anna Möller (KAD), Jeroen Nuijten (Arcadis), Jules Sondeijker (gemeente Sittard-Geleen) en Jan Willem Andriessen (Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)). Uit deze discussie kwam naar voren dat kennisontwikkeling een belangrijke actie is om IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management) breder toe te kunnen gaan passen, waarbij integrale samenwerking nodig is. Ook is inkadering van belang, met heldere doelen en eisen aan IPM. Zonder duidelijke doelen is het niet mogelijk om een verandering te realiseren. Juist omdat er zoveel verschillende kanten zijn om naar IPM te kijken, is het belangrijk dat er een gezamenlijk draagvlak ontstaat voor de toepassing van IPM en voldoende bewustwording.

Tot slot

Dagvoorzitter Joris Vijverberg (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)) vroeg aan Nieke Knoben (IenW) hoe zij de dag had ervaren. Nieke benadrukte hoe belangrijk het is om met verschillende partijen over dit onderwerp in gesprek te gaan. Daarom was het extra waardevol om te zien dat tot en met het eind van de dag actieve discussies plaatsvonden, waarbij de onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken benaderd werden.