Duitse onderzoekers hebben in 131 huishoudens geïnventariseerd welke werkzame stoffen, die onder de biocidenverordening (BPR) beoordeeld worden of zijn, aanwezig waren. De onderzoekers concluderen dat de risico’s voor het milieu van de aanwezige werkzame stoffen worden onderschat, omdat niet alle emissies naar afvalwater in een milieubeoordeling worden meegenomen.

In totaal zijn 2963 producten beoordeeld, waarvan 48 procent reinigingsmiddelen, 43 procent persoonlijke verzorgingsproducten, 7 procent biociden en 1 procent gewasbeschermingsmiddelen. Elk huishouden bleek werkzame stoffen in huis te hebben die (ook) onder de BPR beoordeeld zijn of worden. De stoffen die het vaakst werden aangetroffen, waren citroenzuur, methylisothiazolinone, phenoxyethanol, benzisothiazolinone en geraniol.

Van de gevonden werkzame stoffen die onder de biocidenverordening geëvalueerd worden of zijn, viel 64 procent van de toepassingen niet onder de biocidenverordening, maar onder andere wetgeving. Het gaat met name om producten voor persoonlijke verzorging (PCPs) en om was- en schoonmaakmiddelen. Het is afhankelijk van het beoogde toepassingsgebied van het product onder welke wetgeving het product valt.

De auteurs stellen dat de milieurisicobeoordeling in andere wettelijke kaders niet altijd goed is ingericht op werkzame stoffen zoals die in biociden gebruikt worden. Zij pleiten bovendien voor een geaggregeerde benadering zodat de gezamenlijke emissie van werkzame stoffen in verschillende toepassingen in de milieubeoordeling wordt meegenomen.