NRC publiceerde een uitgebreid artikel over middelen voor de bestrijding van de eikenprocessierups. Volgens de auteurs zijn er middelen te koop bij bouwmarkten en tuincentra waarvan de werking niet is bewezen.  

Het artikel gaat onder andere in op ‘fixeermiddelen’ die het nest van de eikenprocessierups inkapselen. Deze middelen zouden uitsluitend een mechanische en/of fysische werking hebben en dus geen biociden zijn. Mogelijk vallen deze producten onder de Warenwet. Er zijn dan geen regels die via een toelating vooraf borgen dat het product werkzaam en veilig is. De producent is hier primair verantwoordelijk voor. 
 
Is een stof of mengsel echter vanwege bepaalde gevareneigenschappen CLP ingedeeld? Dan moeten die gevareneigenschappen op het etiket staan met de nodige gevarensymbolen (pictogrammen) en de H-zinnen (gevarenaanduidingen) en P-zinnen (veiligheidsaanbevelingen). Zie artikel 18, lid 3 CLP-Verordening. Zo weten mensen welke voorzorgsmaatregelen ze moeten nemen als ze de middelen gebruiken. 

Bevatten middelen een (chemische) werkzame stof en hebben ze dus niet (uitsluitend) een mechanische/fysische werking? Dan zijn het wel biociden. Ze mogen pas na een toelating op de markt. Het Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) beoordeelt of het middel effectief is en veilig kan worden gebruikt. De producent heeft de verantwoordelijkheid om vooraf na te gaan of het middel een toelating van het Ctgb nodig heeft. Het bedrijf kan hiervoor een adviesbureau met kennis over biociden inschakelen en eventueel contact opnemen met de Servicedesk van het Ctgb. De toelatingsprocedure is kostbaar. Dit ervaren  producenten als een probleem. Toegelaten middelen hebben als voordeel dat ze zeker werken en veilig zijn als de gebruiksaanwijzing wordt gevolgd.