Op 21 mei 2025 organiseerde het KNB Kennisnetwerk Biociden (Kennisnetwerk Biociden ) een event over het gebruik van biociden in de papier- en kartonindustrie. Het KNB organiseerde het event samen met de Koninklijke VNP, de branchevereniging van Nederlandse papier- en kartonfabrieken. 

Corine Komen van het KNB Kennisnetwerk Biociden (Kennisnetwerk Biociden ) en Michiel Adriaanse van de Koninklijke VNP heten de deelnemers welkom en vertellen waarom het KNB en de Koninklijke VNP gezamenlijk dit event organiseren. Corine vertelt wat het KNB is en doet en wat de rol van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) hierbij is. Michiel vertelt over de papier- en kartonindustrie in Nederland. De Nederlandse papier- en kartonindustrie werkt vooral met gerecycled papier. Op Europees niveau is Nederland een kleine speler, maar wel met een aantal specifieke producten.

Biociden in de papier- en kartonindustrie

Jan Willem Andriessen van het Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden ) vertelt welke regels er voor biociden zijn op Europees en Nationaal niveau. Ook vertelt hij hoe je erachter kunt komen welke biociden in Nederland zijn toegelaten. Met het Strategisch kader biociden zet het ministerie in op optimalisatie van het gebruik van biociden door onder andere de inzet van integrated pest management (IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management )). Een methode waarbij eerst alle andere mogelijke middelen (van preventie tot niet chemische bestrijding) worden ingezet, voordat er biociden worden ingezet.

In de papier- en kartonindustrie worden vooral biociden gebruikt om slijmvorming in het productieproces te voorkomen. Op dit moment zijn deze middelen in Nederland strenger gereguleerd dan in de rest van Europa. Als al deze middelen onder de BPR vallen, dan neemt het aantal beschikbare middelen in Nederland mogelijk toe, terwijl dit in de rest van Europa juist afneemt.

Biociden kunnen ook aan het papier worden toegevoegd om het papier specifieke eigenschappen mee te geven. Dan wordt het papier een ‘behandeld voorwerp’ en gelden hiervoor ook andere regels.

Naar aanleiding van de presentatie van Jan Willem komen de volgende vragen en opmerkingen uit de zaal. 

  • Hoe is de verhouding met de wetgeving voor ZZS-stoffen? Wetgeving biociden en ZZS-wetgeving bestaan naast elkaar. De wetgeving van biociden bepaalt welke werkzame stoffen er in biociden gebruikt mogen worden en waarvoor en hoe een toegelaten biocide moet worden gebruikt. Terwijl de ZZS-wetgeving eisen stelt aan de emissies van stoffen. Er wordt gevraagd of de toelating van een biocide niet meteen kan worden ingetrokken als we weten dat het een werkzame stof bevat die ZZS is. Binnen de biocideregelgeving geldt dat het gebruik van dit soort werkzame stoffen alleen onder strenge voorwaarden mogelijk is (uitzondering op de uitsluitingscriteria).
  • Hoe verhouden de regels over biociden en voedselcontactmaterialen zich met elkaar? In de voedselcontactmaterialenwetgeving kunnen eisen worden gesteld aan de concentratie van stoffen in het papier. Dit kan een residu zijn van een biocide die gebruikt is bij de papierproductie of een biocide die is toegevoegd om het papier een bepaalde eigenschap te geven. Afhankelijk van de functie van het papier kunnen beide regelgevingen naast elkaar gelden.

Verschillende wetgevingen kunnen dus naast elkaar bestaan en vanuit meerdere beleidshoeken eisen stellen aan het gebruik van biociden/stoffen.

Regelgevingsprocessen voor biociden en beschikbaarheid van werkzame stoffen

Pascal Schmahl vertelt dat Biocides for Europe zich inzet voor de belangen van de biocide-industrie in Europa. Albert Berends van Solvay vertelt hoe de goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau werkt. Voordelen van de Europese regelgeving zijn onder andere dat de toelatingsprocedure en classificatie van biociden in alle lidstaten hetzelfde zijn.

Voor de industrie is het proces om een werkzame stof goedgekeurd te krijgen kostbaar. Daardoor zijn bedrijven heel kritisch over welke stoffen ze op de markt brengen/ houden. Hierdoor neemt de beschikbaarheid van stoffen af.

Biocides for Europe maakte een brochure over het gebruik van biociden bij de productie van papier en karton. In dit proces is het gebruik van biociden belangrijk om het waterverbruik zo laag mogelijk te houden (zodat het watersysteem verder gesloten kan worden). De biociden worden de komende jaren (her)beoordeeld onder de BPR, dit kan tot gevolg hebben dat bepaalde werkzame stoffen en biociden van de markt verdwijnen.

Vanuit de zaal wordt gevraagd of te verwachten is dat werkzame stoffen die nu veel gebruikt worden van de markt verdwijnen en of er vanuit de industrie gewerkt wordt aan alternatieven. Albert en Pascal geven aan dat er maar heel beperkt nieuwe werkzame stoffen op de markt komen omdat het proces (kosten en tijd) om een nieuwe werkzame stof op de markt te krijgen te veel van bedrijven vraagt. De meeste bedrijven zetten dus vooral in op behoud van de bestaande werkzame stoffen en niet zozeer op ontwikkeling van nieuwe werkzame stoffen. 

Vanuit de zaal wordt een ervaring gedeeld dat een leverancier een gelimiteerde hoeveelheid product mocht verkopen. Jan Willem antwoordt dat dit soort beperkingen niet vanuit de biocidewetgeving komen, dus mogelijk was deze beperking het gevolg van andere wetgeving zoals REACH.

Er volgt een discussie over de spagaat tussen zeer strenge regulering van biociden enerzijds en de rol die biociden kunnen hebben in de vergroening en circulaire economie anderzijds (zoals verf op waterbasis alleen mogelijk is dankzij de toevoeging van conserveermiddelen aan de verf).

Ervaring met biociden en de Nederlandse papier- en kartonindustrie

Alfons Koelen van Alko advies neemt de zaal mee in het productieproces van papier. Om papier te maken zijn eerst vezels nodig, deze komen vanuit gerecycled papier en/of van verse vezels uit houtsnippers. Slechts een deel van het productievolume wordt gerecycled, de rest (10-15%) is niet geschikt (bijvoorbeeld hygiënepapier en pizzadozen die te zeer vervuild zijn). 

Alfons heeft veel gewerkt aan de waterkringloopsluiting. De papierindustrie is van oudsher een grootverbruiker van water. Er is gewerkt aan het beperken van het watergebruik door water in het proces te hergebruiken. Dit heeft effect op de kwaliteit van het water, bijvoorbeeld doordat de temperatuur omhoog gaat, de pH omlaag en het zuurstofgehalte omlaag. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld geuroverlast door de vorming van waterstofsulfide (H2S) onder zuurstofarme omstandigheden, maar ook tot aantasting van de apparatuur. 

Om deze problemen met de waterkwaliteit aan te pakken kunnen biociden worden ingezet. Welke biociden het beste werken is afhankelijk van het specifieke proces. Het gebruik van biociden heeft als voordeel dat je het snel kunt inzetten (zonder het productieproces aan te passen) en dat het snel resultaat heeft. Daar staat tegenover dat je een risico introduceert voor het milieu en voor je medewerkers door te werken met gevaarlijke stoffen.
Er zijn verschillende andere mogelijkheden om de waterkwaliteit in het proces te verbeteren zonder of met minder inzet van biociden. Dit vraagt wel om een procesoptimalisatie van het systeem, vraagt investering en heeft een langere implementatietijd. Daar staat tegenover dat je minder kosten hoeft te maken voor de continue inzet van biociden.

Belangrijk is om ook na te denken over de effecten van de ingezette biociden op de werkzaamheid van de waterzuivering. De effecten op de waterzuivering kunnen zowel het gevolg zijn van de aanwezigheid van biociden als van de veranderde kwaliteit van het water. Daarom is het goed om in gesprek te gaan met de mensen die verantwoordelijk zijn voor de waterzuivering en het proces eventueel bij te stellen.

Vanuit de zaal wordt gereageerd op de verandering van de ratio azijnzuur/propionzuur: bij een andere fabriek is dit gemonitord, maar is niet hetzelfde effect aangetoond. De verschillen in effecten kunnen niet worden verklaard, ook niet door de leverancier. Vanuit de zaal wordt aangegeven dat er een theorie is dat bij sommige biociden op basis van monochlooramine er meer di- en trichlooramine als bijproduct ontstaat. Dit zou mogelijk een verklaring kunnen zijn. Verschillende aanwezigen zouden dit graag nader onderzoeken. 

Biocied of bioniet? Alternatieven voor onderdrukking van microbiologie

Michiel Adriaanse van de Koninklijke VNP gaat in zijn presentatie in op technologieën die mogelijk kunnen helpen om het gebruik van biociden te beperken. Daarvoor moet je wel op een andere manier naar het productieproces kijken. 

De methoden die Michiel noemt zijn: In situ desinfectie, Ultrasoon behandeling, Probiotica, UV behandeling, Ferraat behandeling en Verhoogde proceswatertemperatuur. In zijn presentatie staat (detail)informatie over alle technieken,. Van elke techniek schetst Michiel het werkingsprincipe, de voor- en nadelen, de investerings- en beheerkosten en referenties van andere industrieën waarin de techniek wordt ingezet. 

Vanuit de zaal wordt gevraagd of de technieken ook zijn toegestaan in de BREF-documenten, want anders kunnen ze niet worden opgenomen in de vergunning. Wateralliance geeft aan dat deze technieken onderzocht gaan worden in samenwerking met de WUR Wageningen University &Research (Wageningen University &Research). De BREF voor de papierindustrie wordt de komende twee jaar herzien, daarbij worden deze technieken meegenomen. 

De zaal merkt op dat veel van de genoemde technieken ook onder de biocidewetgeving vallen en dus toegelaten moeten worden voordat ze gebruikt kunnen worden. Er wordt ook opgemerkt dat deze technieken al eerder zijn onderzocht en dat de resultaten variëren afhankelijk van het watersysteem (resultaten in eenvoudige systemen zijn positiever) en afhankelijk van het doel (voor behandeling van Legionella kennen de technieken minder goede resultaten). Nieuwe opkomende technieken zijn hier misschien nog onderbelicht gebleven. 

In reactie daarop wordt opgemerkt dat er vroeger alleen werd gekeken naar prijs en performance, nu wordt meer gekeken naar het effect op het milieu en naar waterschaarste. De technieken waren vroeger misschien niet rendabel, maar dat aspect is niet meer leidend als je vanuit waterschaarste steeds minder water mag gebruiken. De motivatie om met deze technieken aan de slag te gaan verandert dus, en dit kan helpen om deze technieken tot een volwaardig alternatief te ontwikkelen.